Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet kinderopvang

 

Artikel 6
1
Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:
a
tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
b
zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
c
algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Algemene nabestaandenwet, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 34, eerste lid, onder a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, die de noodzaak tot kinderopvang met zich brengt,
d
een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars, en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars,
e
de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en vierde lid, van de Wet werk en bijstand algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen,
f
als niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende is geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand,
g
een inburgeringsvoorziening volgt als bedoeld in artikel 19 van de Wet inburgering, met uitzondering van de ouder die op grond van de onderdelen c of h van dit artikellid een tegemoetkoming ontvangt,
h
recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, en blijkens de bijlage of het plan, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet, deelneemt aan een traject gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 76a van die wet bij een werkgever verricht,
i
recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of een uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet:
1
ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 30, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen laat verrichten,
2
ten behoeve van wie de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 42 van die wet laat verrichten, of
3
werkzaamheden op een proefplaats verricht als bedoeld in artikel 65g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 59h van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 67e van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 37 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of artikel 52e van de Ziektewet,
j
is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000.
k
[dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
l
[dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]
2
Een ouder die niet in Nederland woont, heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag indien hij in een andere lidstaat of Zwitserland woont en, daartoe gerechtigd, in Nederland arbeid verricht of een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, d, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
3
Een ouder met een partner heeft slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en
a
in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland arbeid verricht,
b
een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, d, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling of een daarmee vergelijkbare uitkering respectievelijk voorziening, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland,
c
werkloos wordt als bedoeld in het tweede lid en een uitkering ontvangt als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, of een daarmee vergelijkbare uitkering, vastgesteld krachtens de wetgeving van een andere lidstaat of Zwitserland, of
d
een persoon is als bedoeld in het eerste lid, onder f, g, j, k of l.
4
Voor de toepassing van deze wet wordt met inkomen uit werk en woning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gelijkgesteld een daarmee overeenkomend inkomen dat niet tot het verzamelinkomen van de ouder behoort omdat het niet behoort tot het Nederlands inkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of is vrijgesteld op grond van bepalingen van internationaal recht.
5
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BG3406, Hoger beroep, 200801228/1
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    05-11-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Raad van State
    Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de aan [appellante] verleende maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang met ingang van 1 januari 2006 beëindigd.
  •